Azië-kenner bij uitstek Colin Thubron maakt samen met enkele helpers een voettocht naar de Kailash, een van de meest heilige bergen voor zowel boeddhisten als hindoes. Westerlingen dringen uiterst zelden door in deze bijzonder afgelegen streken die de auteur hier aandoet. De regio wordt bovendien ook gekenmerkt door de diepe armoede van de mensen die er toch een levensonderhoud proberen bij elkaar te schrapen.
Het kleine reisgezelschap weet zich omringd door zowel ongeëvenaarde natuurpracht als door zeer benarde levensomstandigheden in een onherbergzame regio. Een paar keren per dag duiken er andere menselijke wezens op: een gezin dat tracht te overleven in een grot of onder een schamel dak, een monnik op weg naar of van zijn religieuze roots, iemand die tracht iets bij te verdienen met de verkoop van boomstammen, ...
Naast de bijzondere aspecten van de omgeving worstelt de auteur ook nog met het feit dat zijn moeder onlangs overleden is. De verlatenheid zowel als de schoonheid van het gebied en het recente heengaan van zijn moeder vloeien regelmatig in elkaar over. De verlatenheid van het landschap en de afwezigheid van zijn moeder lijken helemaal met elkaar verbonden.
De auteur laat niet na zijn lezers te informeren over landschap, religie en tradities, even boeiend als in zijn andere boeken. Toch leidt de dood van zijn moeder tot een bijkomend cachet dat we niet anders kunnen omschrijven dan als poëtisch.