De Geschiedkundige Uitgeverij heeft weer een speciaal boekje uit het verleden voor de lezer beschikbaar gemaakt. Deze cd-rom, waarop ook het boek Flora Magica staat, bevat het werk van Paula Sterkens-Cieters uit 1935 gedrukt bij De Sikkel te Antwerpen. Het doel van haar studie was het inventariseren van de regionale klederdrachten voor ze helemaal verdwenen. De foto’s in het boek tonen de mensen die deze kleding nog effectief dragen, in 1935 welteverstaan.
Het hoofddeksel is het belangrijkste element van de klederdracht omdat dit de gemoedstoestand van de drager tot uiting brengt. De Kempische cornetmuts, uit de Antwerpse Kempen, bijvoorbeeld werd versierd met verschillende linten afhankelijk voor de gelegenheid waarvoor ze diende: voor de zomer, voor de winter, bij een huwelijk of begrafenis. Om coquetterie te vermijden werd een kapmantel gedragen, die de lichaamsvormen moest verbergen. Waar heb ik dat nog gehoord? De Vlaamse boerinnen, die de naam hadden van zedig, conservatief en zuinig te zijn hadden zo’n mantel voor heel hun leven. Dikwijls werd het kledingstuk, van duurzame stoffen gemaakt, overgeërfd van moeder op dochter. Net zoals de hoge hoed overging van vader op zoon.
De Brabantse vrouwen droegen hun neusdoek, een raar woord voor een omslagdoek, op een andere wijze als ze naar de markt gingen. Ze droegen deze doek op het hoofd samen met een draagkussentje, een penderwise, waarop ze hun marktkorf plaatsten. Aan de werkkledij van de mannen herkende men hun beroep: de slager, de smid …
Het vreemde is dat er vóór 1935 enkel in de provincie Limburg al lang geen traditionele kleding meer werd gedragen. Geeft Bokrijk dan toch een vertekend beeld?