Het boek vertelt de aangrijpende geschiedenis van de emigratietrek naar Amerika in het begin van de twintigste eeuw. De overtochten gebeurden met de Red Star Line waarvan de schepen aanmeerden aan de Rijnkaai in Antwerpen. De auteur beschrijft op pakkende wijze het wel en wee van een aantal eenvoudige dorpelingen die de reis maken op de tussendekken van de oceaanstomers. Het boek is geënt op het toneelstuk “De Red Star Line” uit 2006 van dezelfde auteur.
Het verhaal is een geromantiseerde historische evocatie in de tijdsgeest van begin 1900. Naast de soms schrijnende en grimmige toestanden krijg je ook hier en daar humoristische beschrijvingen die vooral tot uiting komen in de dialogen. Deze zouden erg onwaarschijnlijk overkomen indien de personages literair verantwoord Nederlands zouden praten. Tijdens deze gesprekken kom je te weten hoe het leven aan boord verloopt. Zo wordt ondermeer een gedetailleerde opsomming gegeven van de rantsoenen voor de tussendekpassagiers. De auteur schrikt er niet voor terug om in het verhaal ook thema’s zoals vreemdelingenhaat, rassendiscriminatie en antisemitisme aan te snijden.
Het boek is geen vervolg op het toneelstuk maar een veel meer uitgediept verhaal. Het relaas van de landverhuizers begint al voordat de plannen voor de overtocht concreet zijn. Voor de meeste emigranten is het trouwens een vlucht uit een armoedig bestaan zonder perspectief op beterschap. Het volkse taalgebruik is in het begin wel even wennen. Maar na enkele bladzijden ben je mee met het verhaal en lees je vlot verder tot aan de laatste bladzijde.
Omdat niet iedereen vertrouwd is met uitdrukkingen zoals bohemers, kerieus, reseneren, boecht, uitfineren e.a. zou een verklarende woordenlijst niet misstaan.