Ana Novac heeft deze ironische titel aan haar dagboek gegeven dat ze schreef in Auschwitz, Plaszów, Wiesau, Kratzau en andere concentratiekampen waar ze geïnterneerd was in de jaren 1944-4945. 15 jaar was ze toen ze samen met haar broer en ouders werd gedeporteerd vanuit het voormalige vorstendomTranssylvanië.
De dagboekfragmenten van deze authentieke getuigenis staan vol zelfspot, naastenliefde, haat en onbegrip over de mensonwaadige situatie in de kampen. Ze schrijft over haar ergste vijand, de honger, en de dunne lijn die er is tussen sterven of in leven blijven. Met inktzwarte humor en ironie vertelt ze over de gruwel van de Holocaust. Haar notities beginnen waar die van Anna Frank eindigen.
Het historisch kader bij het dagboek wordt ingevuld door Robert Jan van Pelt.