Hoe zijn aardrijkskundige namen ontstaan en van waar haalden volkeren hun naam? De auteur benadert deze vragen niet alleen maar vanuit de klassieke invalshoek die ons verwijst naar de tijd van de Kelten, de Romeinen of de Germanen. Voor de oorsprong van die namen, maar die van sommige dagdagelijkse termen gaat hij een behoorlijk eind verder terug in de tijd.
De auteur gaat ervan uit dat de oorsprong van tal van namen (en eenvoudige termen uit onze talen) moet gezocht worden bij een neolithische cultuur die zowat tienduizend jaar geleden ontstond in de Sahara, een regio die toen nog geen woestijn was en relatief vruchtbaar was. De vorming van de huidige woestijn begon na het einde van de ijstijd en nam meerdere duizenden jaren in beslag. De oprukkende woestijn verplichte de vroege Saharabewoners, meestal Usko-Mediterranen genoemd, te emigreren, vooral naar Europa en het Nabije Oosten, waar ze zich mengden met de aanwezige bevolking.
Van hun taal bleven een aantal relicten overeind, onder andere in het Baskisch. Belangrijk was de bijdrage die hun taal leverde tot de naamgeving van geografische namen. De auteur weet talloze aardrijkskundige termen op die wijze te verklaren en grijpt daarbij ook terug naar andere talen die invloed ondergingen van het Usko-Mediterraans, zoals het Soemerisch, het Akkadisch en andere oude Oosterse talen. Behalve op vlak van taal hadden de Usko-Mediterranen ook een impact op de Indo-Europese geschiedenis, zoals die vandaag nog onderwezen wordt.
De auteur weet op een boeiende en intrigerende wijze taalkennis en geschiedenis met elkaar te combineren. Zijn boek richt zich op een breed publiek en toont aan dat de eerste bladzijden van de menselijke geschiedenis in Europa en Azië nog beschreven is met behoorlijk wat vraagtekens.