Martin Buckley was geïntrigeerd door de doorlopende gouden band - de woestijnen - die hij op de wereldkaart had opgemerkt. Door de fascinatie voor de afgelegen en dorre plekken besloot hij om een wereldreis te ondernemen van de ene woestijn naar de andere. Door zijn beperkte financiële middelen kon hij het zich niet veroorloven om een echte expeditie op touw te zetten. Hij verplaatste zich - zeker in de beginfase - zoals de plaatselijke bevolking. Hij legde duizenden kilometers af in (gammele) bussen, jeeps, treinen en een enkele keer op een kameel of een muilezel.
Zijn reis begint in Noord-Afrika in de Sahara. Deze heeft waarschijnlijk de meeste indruk op hem gemaakt want het reisverslag over deze woestijn neemt bijna de helft van het boek in beslag. Daarna gaat de tocht naar Zuid-Afrika, Zuid- en Noord-Amerika, Australië, Azië om tenslotte via Egypte de cirkel te sluiten.
De rode draad doorheen het boek is het behoud van de authenticiteit en de leefomstandigheden van de woestijnnomaden. Tot voor kort leefden deze met hun eigen cultuur, hun eigen taal en hun eigen leefgewoonten. Door de oprukkende beschaving gaan helaas veel van deze facetten verloren. Door zijn manier van reizen heeft de auteur veel hechte contacten met de plaatselijke bevolkingsgroepen. Hij beschrijft nauwkeurig de tweespalt tussen de drang om hun eigenheid te bewaren en de verleidingen van de moderne samenleving.
Niettegenstaande dit boek het debuut is van Martin Buckley, is het verbazend knap geschreven. De schrijfstijl houdt het midden tussen de nauwkeurige beschrijvingen van Paul Theroux en de jongensachtige stijl van Redmond O’Hanlon.